“Non, aujourd’hui seulement manger.” Hadden we eindelijk in dit godverlaten gebied een terrasje gevonden dat open leek te zijn, was dit het antwoord op mijn beleefde vraag of we iets konden drinken. Maar ze was duidelijk genoeg om niet aan te dringen, dus zwaaiden we het been maar weer over het zadel op zoek naar een volgend terrasje.
Het plaatsje Coucy-le-Château-Auffrique heeft buiten haar prachtige naam veel te bieden aan de passerende reiziger. Het is een zorgvuldig aan puin geschoten vesting, die dan weer zorgvuldig en artistiek is ‘gereconstrueerd’, zodat er zomaar horden toeristen op af zouden kunnen komen. En blijkbaar gebeurt dat en willen ze allemaal op zondag lunchen in “La Pomme d’Or”.
Maar ‘Auffrique’ is meer de uitzondering op de regel. Meestal zien we verlaten barretjes in verlaten straatjes. De gebouwen zijn te weinig ward om het ‘Bar-Tabac’ eraf te halen, laat staan enige vorm van onderhoud te plegen. Verpaupering ligt niet eens meer op de loer, het komt snel op je af.
Even verderop waren we bijna een ongenode gast op een bruiloft. Uit een ooghoek zag ik picknicktafels in de schaduw van een mooie grote boom. Ik stuurde mijn Santos het gras in, op weg naar een soort van terras, al was het zonder koud drankje, om halverwege mijn benadering erachter te komen dat er overal witte en roze bloempjes waren gestoken er een soort huwlijksprieel was neergezet en alles in gereedheid leek te zijn gebracht om bruid en bruidegom te verwelkomen. Dus ben ik in allerijl maar weer omgedraaid. En dus hadden we weer geen terrasje.
Het lukte wel bij de ‘Marie’ van Pont-Saint-Mar. Niet dat daar een ober gereed stond om ons onderkoelde Cola Zero te serveren, maar er was wel een picknickbank in de schaduw, waar ik Franse hotdogs kon maken. Een bijna ideale plek, ware het niet dat het aan de voet van de derde klim van de dag lag.
Klimmen blijft een wonderlijk fenomeen. Er zijn er die het absoluut haten, maar wij hebben er wel schik in. Niet dat je ons tot de Vingegaards van deze wereld moet rekenen, maar klimmen is geen straf.
Klimmen hebben we ook moeten leren. Je wil als vlaklander snel te hard naar boven en dat gaat niet als je geen Tadeij van voren heet. En zeker niet met al die bepakking. Je moet het gewoon heel rustig aan doen. Een simpele tip, maar oh zo moeilijk om uit te voeren. Slotsom; tot 7% is het leuk, daarboven wordt het afzien. Maar ook dat kan leuk zijn, vraag me niet waarom.
Met de warmte is de middagetappe meestal wat lastiger dan de ochtend editie. Ook lijkt het landschap ‘s-ochtends steeds aantrekkelijker dan ‘s-middags. We proberen er dus steeds voor te zorgen dat we de meeste kilometers voor de lunch hebben gemaakt.
De Camping Municipal in Attichy is een feest. Het ligt best leuk aan een visvijvertje en het toiletgebouw is een positieve uitschieter in ons sanitaire leven. Maar het feest wordt gecompleteerd door een heuse braderie. Ineens blijkt er toch nog leven in Noord-Frankrijk te zitten. Campinggasten vermengen zich met lokalen en de campingeigenaar genereert inkomen door de verkoop van hamburgers, cola en lokaal bier.
Als je aan een willekeurige Nederlander vraagt wat een Fransman drinkt, dan denk ik dat ‘wijn’ het meest gehoorde antwoord zal zijn. En toch heb ik in Frankrijk nu al twee keer beter bier gedronken dan in België. Gisteravond was het hoogtepunt. Een lokaal in Laon gebrouwen meesterwerkje van brouwerij BMC.
En wederom vallen we met onze neus in de boter. Een geëmigreerd stel uit Engeland brengt gevoelige country songs ten gehore. Het is misschien te kneuterig voor woorden, maar het is ook wel een soort gezellig.
Als laatste wil ik jullie de avondetappe van de rustdag niet onthouden. Laon, of ‘Loun’ zoals de Fransen het uitspreken, is een stad in twee delen. Benden is de schoonheid bedenkelijk, maar bovenop de berg in de oude stad is het prachtig en gezellig. We waren er rond Franse etenstijd en dus zaten de terrasjes vol en was er helaas geen plaats voor de slechts drinkende passant. Maar dat bracht ons ertoe een wandelingetje te maken met wat aardige foto’s tot gevolg.
Attichy
De plaats verschijnt in de geschiedenis onder de naam Attipiacum villa (met de oprichter van een Gallo-Romeinse Attipius). Clotaire eerste het verhogen van het naar Soissons, de hoofdstad, tot 560, een klooster ter ere van St. Medard, bisschop van Noyon, de plechtige processie die het lichaam van de prelaat nodig is om zijn nieuwe huis, het oversteken van de Aisne te Attichy.
Het land was eigendom uit de 12e eeuw, het huis van Montmorency. Mathieu ik, Constable van Frankrijk, verlaten tot 1132, de abdij van Premontre, sommigen die wilden weiland zijn kasteel. Hij stemde toe, als heer, in 1137, die van Hadvide Attichy donatie aan dezelfde abdij, vrijgevigheid gevonden door Gorlin, bisschop van Soissons te genezen, en bevestigd door koning Lodewijk de Dikke. De kuur was geplaatst onder het aanroepen van St. Medard.
Mathieu in de tweede acte van 1202, erfde het landgoed in 1160. Hij gaf zijn titel en zijn land op de vijfde Bouchard de Montmorency, zijn oudere broer.
Na een opeenvolging van heren, was de aarde verdeeld. Gevonden in de titels van de 16e eeuw Bochart, de Mazancourt, Sacqueville titels van een aantal van Attichy, het grootste deel van het landgoed behoorde tot de heren naam Hacqueville, en werd afgestaan door hen aan de Marillac Marshal.
Attichy bleef in het huis van Tremouille tot de revolutie van 1789.
Het kasteel was enorm, omringd door sloten, samen met uitgebreide tuin, park, water …
Het landgoed werd opgebroken in 1789, en het kasteel, na het doorlopen verschillende handen, werd gesloopt rond 1796.
Het grondgebied van Attichy bevat, als het hele district, vele overblijfselen van Keltische en Romeinse tijd. Op 29 november 1838, werd ontdekt in dezelfde stad, een sarcofaag gemaakt van stenen gebracht, van waaruit we terugtrokken nietjes en keizerlijke medailles.